Perenbomen bloeien wit - Gerbrand Bakker
Samenvatting
In een korte proloog wordt het mannenhuishouden gepresenteerd waar het verhaal om draait: vader Gerard, de tweeling Kees en Klaas, zestien jaar oud, en de drie jaar jongere Gerson. Ze wonen op het platteland. Toen de jongens nog kleiner waren speelden ze ' Kees en Klaas vanaf hun vijfde, Gerson vanaf zijn vierde ' heel vaak blindemannetje. Met toegeknepen ogen moesten ze een vooraf bepaald doel zoeken. Gerson bedacht voor het spel de naam 'zwart'.
De jongens waren zeer gesteld op hun moeder Marian. Die is echter met een minnaar naar Italië vertrokken en heeft toen meteen ook de mooie, grote auto meegenomen. Gerard is nu voor zijn baan aangewezen op een gammel autootje. Soms rijden ze er met z'n allen in: 'Vier mannen in een oude brik' (p. 14). Van Marian weten en horen ze verder niets. Haar enige levenstekens zijn de ansichtkaarten die ze met verjaardagen en Nieuwjaar stuurt: kaarten met een onleesbaar poststempel en een nietszeggende tekst.
Op een zondag in mei gaat het viertal met het autootje op bezoek bij Gerards ouders. In de vaste groepering: voorin naast Gerard zit Gerson met het hondje Daan, een trouwe huisgenoot, op schoot; achterin Kees en Klaas. Ze wijken van de snelweg af en kiezen een route langs binnenweggetjes door de bloeiende boomgaarden. Daarbij ontwikkelt zich een twistgesprek tussen de broers over de relatie vruchtboom ' bloesem. Volgens Gerson bloeien perenbomen wit en appels roze; volgens de tweeling is het precies andersom. Gerard wordt afgeleid, verleent geen voorrang en veroorzaakt een stevige botsing met een van rechts komende auto.
De gevolgen zijn ernstig, vooral voor Gerson: bij hem heeft de andere auto zich naar binnen geboord. Gerson zit bekneld en is vrijwel meteen bewusteloos. Gerard heeft veel glassplinters in zijn gezicht gekregen, Kees zit met een gebroken arm, alleen Klaas is ' met een pijnlijke stijve nek ' nog ambulant. Daan is uit het autootje geslingerd en draaft verdwaasd in het rond. De chauffeur van de andere auto is ongedeerd gebleven en belt met zijn mobieltje om een ambulance.
Eerst worden Gerard, de tweeling en Daan (stiekem) naar het ziekenhuis vervoerd. Gerson heeft een stang van het dak in zijn gezicht gekregen en moet ook verder zorgvuldig uit het wrak worden bevrijd. Hij arriveert pas later op de intensive care. De arm van Kees wordt gezet ('een mooie breuk', p. 30), Gerard krijgt twintig hechtingen en met Klaas samen mogen ze één nacht in het ziekenhuis blijven. Daan mag niet naar binnen; hij wacht voor de hoofdingang.
Op de intensive care is Harald een zeer toegewijde verpleegkundige voor Gerson, die er ernstig aan toe is. Hij ligt in coma met zwaar oogletsel, een gescheurde milt en een verbrijzelde rechter onderarm. Dagelijks komt Gerard ' die zich heel schuldig voelt ' met de tweeling op bezoek. Harald geeft hun het advies Gerson zoveel mogelijk aan te raken en tegen hem te praten. De tweeling doet het, onwennig; Kees kust zijn broer zelfs op de mond. Maar Gerard mag Harald niet, vindt hem brutaal en aanmatigend.
Tegen de regels van het ziekenhuis in raadt Harald hun ook aan om Daan eens mee te nemen. Die springt op het bed en begint gewoontegetrouw Gerson meteen in zijn gezicht te likken. (Later blijkt Gerson 'die natte lap' in z'n gezicht wel degelijk gevoeld te hebben, p. 60.) En als ze over de gang naar de uitgang lopen horen ze voor het eerst uit Gersons kamer een rauwe kreet. Toch ligt hij nog steeds in coma; zijn milt moet worden verwijderd, en hij zal blind blijven.
Na anderhalve week ontwaakt Gerson uit z'n coma en begint weer te praten. De operatie aan zijn milt verloopt voorspoedig en half juni mag hij naar huis. Daar zit hij vaak in zichzelf gekeerd te mokken. Na de zeventiende 'belangstellende' buurman wil hij beslist geen bezoek meer ontvangen. Hij wil alleen maar met rust gelaten worden en slaapt veel. De gangbare wijsheid luidt dat de situatie moet wennen. Maar: 'Hoe kun je ooit wennen aan nooit meer iets kunnen zien? Hoe konden wij ooit wennen aan een blinde broer? Hoe kon Gerard wennen aan een blinde zoon?' (p. 79). Gerson weigert zijn situatie te aanvaarden. Nooit meer iets zien: 'Is dat niet een soort dood-zijn?' (p. 90).
Op 28 juli wordt Gerson veertien. Gerard heeft een dag vrij genomen en geeft hem als verjaarscadeau de diverse bankbiljetten en munten 'bedoeld als lesmateriaal' (p. 94), zodat hij geld kan leren voelen. De postbode brengt de traditionele kaart van Marian. Aan het cadeau van zijn broers schenkt Gerson aanvankelijk geen aandacht. Pas 's avonds pakt hij het uit. Het blijkt een schot in de roos: een luisterboek (met dierenverhalen van Toon Tellegen); waardoor hij al luisterend alles voor zich ziet.
Overigens ervaart Gerson het huis als een kooi. Gerard zit hem steeds achter z'n broek dat hij aan zijn toekomst moet denken en bijvoorbeeld braille moet gaan leren. Maar Gerson wil niets: hij verlangt naar rust, en naar zijn moeder. Met zijn broers wil hij wel nog een keer 'zwart' spelen. Het doel dat hij bepaalt, is hetzelfde als voorheen: een graf op het begraafplaatsje aan de overkant van de weg. Uiteraard spelen de broers vals om hem in de gaten te kunnen houden. Toch valt Gerson in een sloot. Als de tweeling hem eruit getrokken heeft wil hij van geen opgeven weten. Hij zet door totdat hij zich kan uitstrekken op de beoogde grafzerk. Daar overdenkt hij dat hij zich wel thuis voelde in de sloot. Wat hem betreft hadden ze hem niet hoeven redden. En op die grafsteen zou hij wel altijd willen blijven liggen.
Op 9 augustus gaan de drie broers logeren bij hun grootouders. Gerard brengt hen weg. Het is precies drie maanden na het ongeluk. Op verzoek van Gerson nemen ze dezelfde route als toen. Tussen de boomgaarden vraagt Klaas om even te stoppen. Hij stapt uit, bekijkt de vruchtbomen en constateert dat Gerson gelijk had: 'Perenbomen bloeien wit' (p. 115). Ze rijden weer door maar vlak voor de kruising stopt Gerard: hij kan niet verder. Ze wachten in stilte totdat Gerson zijn hand op Gerards schouder legt en zegt: 'Jij kon er niets aan doen' (p. 117). Dan kan hij verder.
De volgende dag gaan ze zwemmen in het meertje naast de boerderij. Voor Gerson en Daan wordt het geen succes. Maar als zijn broers, daartoe aangespoord door Gerard, een gesprek willen beginnen over zijn toekomst, geeft hij als zijn mening 'dat ik hier nooit meer wegga' (p. 126). Die boodschap krijgt een onheilspellende lading als hij 's avonds met Daan nog een wandelingetje gaat maken rond het meer. Hij komt niet terug: Gerson is het water ingelopen en wordt de volgende dag door een duiker van de brandweer gevonden. De verslagenheid is groot, het zelfverwijt van de grootouders niet weg te redeneren.
Het duurt tot november eer de grafsteen voor Gerson kan worden geplaatst. In de tussentijd is er veel gediscussieerd over de tekst op de steen. Ten slotte heeft Gerard de knoop doorgehakt met een variant op de slotregels van J.C. Bloems gedicht 'November'. De plaatsing van de steen had dus in geen toepasselijker maand kunnen plaatsvinden. Bloems gedicht eindigt zo:
'Altijd November, altijd regen,
Altijd dit lege hart, altijd'.
Gerards variant luidt: 'altijd augustus / altijd zon / altijd ons lege hart' (p. 134).
Als zo Gersons begrafenis eindelijk op een waardige manier is afgesloten, doorbreekt Gerard de drukkende passiviteit in het gezin: 'We moeten Marian zoeken' (p. 137). De jongens staan meteen klaar. 'Natuurlijk moeten we dat. Via de Nederlandse ambassade. Via oproepen in kranten. Desnoods gaan we ons belachelijk maken in een tv-programma als Spoorloos of Vermist' (p. 137). Maar ze zúllen haar vinden!
Titelverklaring
De titel refereert aan de discussie in Gerards autootje vlak voor de rampzalige botsing (p. 25-26). Daarna komt de titel herhaaldelijk terug in de roman. Het is de eerste gedachte en later de eerste kreet van Gerson als hij in coma ligt (p. 49-50, 81). Het is ook een van de beslissende momenten in het hoofdstuk 'Vergeven' als Gerson zijn gelijk krijgt (p. 115). Steeds is de titel dus verbonden met Gerson: het accentueert hoezeer hij de hoofdpersoon is in de roman.
Personages
Op het eerste gezicht lijken alle personages in de roman eenvoudige karakters, rechttoe rechtaan, ongekunsteld en ongecompliceerd (plattelanders, 'natuurmensen'). Maar bij nader inzien hebben ze stuk voor stuk toch iets raadselachtigs, iets ondoorgrondelijks. Dat geldt bijvoorbeeld voor Gerard. Wat doet hij eigenlijk voor werk? Waarom is zijn huwelijk stukgelopen? Is hij alleen maar een wat bangelijke sukkel, die liefst gaat slapen als het een beetje moeilijk wordt? (p. 36), of heeft hij meer in huis? Waarom knapt hij af op Harald? Hoe gaat hij om met zijn schuldgevoel? En wat betekent het dat hij 'op een avond de hele keuken kort en klein' slaat (p. 136), stoelen, borden en glazen? Een in eerste aanleg kleurloze man die toch tal van vragen oproept.
Voor Kees en Klaas geldt enigszins hetzelfde. Een puberende tweeling, maar hoe is precies hun relatie tot Gerard? Welke opleiding(en) volgen ze? Wat zegt het dat ze in Harald onmiddellijk een homo zien (p. 32) en dat ze zijn advies om hun broer aan te raken vertalen in hem op de mond kussen? Volgens Gerson was dat een teken dat er 'écht iets mis' was (p. 50). Speelt de auteur hier bij zijn personages (net als in Boven is het stil) met het thema homoseksualiteit?
En wat was Gerson precies voor een jongen? Hij was stellig de meest eenzame van de drie omdat zijn broers vaak als twee-eenheid optrokken: dat versterkte zijn isolement. Ergens in de roman heet hij 'van nature een wat broeierige, stille jongen' (p. 72). Hij kon heel koppig en dwars zijn, bijvoorbeeld als Gerard hem aanspoort om aan zijn toekomst te denken, of als de chirurg zijn oogleden wil reconstrueren om kunstogen te implanteren. 'Ik wil geen stuiters in mijn kop', is dan zijn onwrikbare reactie (p. 88). Ten slotte accepteert hij een zonnebril.
Gerson lijkt veruit de gevoeligste van de drie broers, zintuiglijk en emotioneel. Hij kan het best 'zwart' spelen, heeft ook als blinde feilloos door wat zich rondom hem afspeelt (p. 70) en leert 'kijken met mijn vingers' (p. 86). Bij het luisteren naar een verhaal ziet hij alles voor zich. Slapen doet hij graag om te kunnen dromen 'en als ik droom, zie ik tenminste nog iets' (p. 85). Maar ook emotioneel komt hij het meest uit de verf: in zijn verlangen naar zijn moeder, in de bijzondere band met het hondje Daan, en in de impliciete vergeving die hij zijn (niet zo erg sympathieke) vader schenkt (p. 117).
Thema's
Eenzaamheid: Gerson, de hoofdpersoon, voelde zich altijd al alleen. Zijn twee broers waren een tweeling en trokken veel met elkaar op. Gerson was vaak in zijn eigen wereldje en praatte tegen Daan de hond. Toen hij niet meer kon zien werd dit eenzaamheidsgevoel vergroot. Hij sloot zich steeds meer af van het gezin. Hij sliep liever dan dat hij wakker was, omdat als hij sliep dan droomde hij. Dan kon hij zien. Hij zag beelden en verhalen, terwijl in de echte wereld zag hij helemaal niets. Ook sliep hij liever om zijn ''blind zijn'' te vergeten. Ook Gerard de vader was eenzaam, omdat zijn vrouw hem had verlaten en naar Italië was verhuisd.
Familie: Naast eenzaamheid is familie ook een belangrijk thema in dit boek, omdat je ook de verbondenheid en de zorgzaamheid voelt in het gezin. De moeder van Klaar, Kees en Gerson had Gerard de vader verlaten en was naar Italië verhuisd. Hierdoor bleven ze met vieren over. Ondanks dat hun moeder eigenlijk hun favoriete ouder was, omdat Gerard zoveel werkte ook nog s' avonds en in de weekenden kreeg ik de indruk dat ze een fijn leventje hadden. Er was structuur; dan waste Gerard zijn auto en af en toe gingen ze naar hun opa en oma. Met z'n vieren in het kleine snotkleurige autootje. Voor mij is dat wel een top familie moment, dat je met je vader in de auto zit. Mijn ouders zijn gescheiden en in het weekend ga ik naar mijn vader toe en dan rijden we elke zondag naar mijn opa en oma. En dan zit je op die dag ongeveer een uur met elkaar in de auto en voor mij is dat uur heel waardevol, omdat je dan echt met elkaar bent. Je praat met elkaar over alles en nog wat en dat vind ik erg fijn. Dat uur in de auto is voor mij een waardevol en liefdevol familie moment en omdat die situatie terugkomt in het boek dat daar mijn fijne familiegevoelens bij komen kijken. Ook komt er zorgzaamheid terug in het boek, omdat Klaas en Kees vaak tegen Gerson praten en aanraken, toen hij nog in een coma lag. En na zijn coma wil iedereen er voor Gerson zijn, alleen wil hij dat zelf liever niet.
Perspectief
Het verhaal wordt verteld vanuit drieërlei perspectief: het grootste deel komt voor rekening van de tweeling (doorgaans 'wij'); in een aantal kleinere, cursief gedrukte fragmenten is Gerson de ik-verteller; en ten slotte krijgt Daan als enige getuige van Gersons verdrinking een heel bescheiden vertellersrol.
Eindoordeel
Ik vind het een goed geschreven boek, omdat ik het leuk bedacht dat elk hoofdstuk een werkwoord als titel heeft. Dat werkwoord is dan belangrijk of opvallend in hoofdstuk. Dat geeft ook een soort van duidelijkheid dat je weet wat je kunt verwachten als je het hoofdstuk gaat lezen. Bijvoorbeeld in het hoofdstuk ''ZOEKEN'' gaat iedereen naar Gerson op zoek, maar in het hoofdstuk ''PELLEN'' weet je niet wat je kunt verwachten. Ik dacht aan een appel pellen, maar het is dus dat Gerson uit het autootje wordt gepeld, er stond ook Gerson zat niet in de auto, De auto zat in Gerson. Dus hij zat helemaal klem tussen het dak en de deur en hij zat onder de glasscherven. En beetje bij beetje werd hij uit de auto gepeld. Ook als iemand iets denkt dan is dat schuingedrukt, dat maakt het duidelijk voor de lezer. Tenslotte vond ik knap geschreven dat voordat het ongeluk plaatsvond dat je het al een beetje zag aankomen. Je voelde de spanning. Je voelde dat er iets mis zou gaan. Ze zaten in de auto op zondagmorgen, de zon scheen ze lachten, alles was goed. Ook doordat te zeggen alles was goed, verwachtte ik dat het de verkeerde kant op zou draaien. Je hoofd gaat dan denken dan het gaat het dadelijk fout en dat bleek ook zo. En ze hadden het over perenbomen. Maar het zou niet interessant zijn natuurlijk als het de hele tijd oppervlakkig zou blijven. Over koetjes en kalfjes praten.
Maak jouw eigen website met JouwWeb